En opeens, op een mooie voorjaarsavond in het buitengebied van Zwolle zie je hem staan. Een BX. Een zilvergrijze Citroën BX. Een beetje verscholen onder een flinke eik staat hij te glimmen in het avondlicht. En aan de bloesem op de motorkap te zien staat hij er al een tijdje.
Auto’s raken mij niet, heb ik mijzelf altijd voorgehouden. De autoRAI is voor mij onontgonnen terrein. Bougies, ABS, kleppen of cilinders…het roept niets op bij mij. Een auto is voor mij wat een computer is voor de gemiddelde 70-plusser. Hij moet het doen, en verder wil ik er geen verstand van hebben.
Maar dit, dit is anders. Onder deze eik staat een stukje Frankrijk. Helemaal in Zwolle beland. Een oud zwart nummerbord siert vertederend de voorbumper. Beelden van Parijse steegjes, en klinkende wijnglazen op lange Franse zomeravonden schieten door mijn hoofd en ik moet denken aan mijn grootvader. Begin jaren ’90 kocht hij een witte BX. ‘Een echte Fransoos!’ riep hij toen hij trots over zijn aankoop vertelde. In de nonchalance waarmee hij het uitsprak, kon ik horen dat hij dat vaker had gezegd. Zijn binnenvaartverleden speelde weer even op in dat soort zinnetjes. Een echte Fransoos. Alsof hij over een of andere ingehuurde bootsman had.
Op een najaarsavond liep hij trots naar buiten en liet me de achtersteven van de BX zien. En vooral hoe die kon opstijgen. Ik was niet onder de indruk, want ik was met dat fenomeen al bekend. Mijn meester van groep 6 reed nog rond in een GSA waarmee hij elke ochtend het schoolplein op kwam brullen. En die had ook zo’n stijgende kont. Nooit helemaal begrepen waar het voor nodig was maar mooi was het wel.
Niet veel later was er het auto-ongeluk. Met opa en oma was niets aan de hand, maar de BX was total-loss. Men vond het niet erg. Want zo’n BX, dat was in no time een hopeloos ouderwetse wagen geworden. Ruim twintig jaar later roept de Fransoos alweer nostalgische gevoelens op. Al zit ‘m dat vooral in de zwarte nummerplaat, dat dan weer wel.